Het allermooist aan haar vond ik haar heupen. Goed, haar billen mochten er ook zijn en toegegeven, haar borsten benaderden de perfectie. Door het extra tepeltje op haar tepel misschien meer de perfecte imperfectie. Maar haar heupen waren buitenaards. Boven de gebruikelijke set heupen ter hoogte van haar billen bezat zij nog een extra paar. Nét iets breder en nét iets ronder. Indien ze ontbloot waren, kon ik mijn ogen er niet van afhouden.

Zo was het ook toen we samen op een warme, voorjarige aprildag vanaf Omaha Beach het koude zeewater in renden. Op de plek waar een slordige tachtig jaar geleden tienduizenden militairen vervuld van doodsangst met volgescheten camouflagebroeken op de Duitse versperringen afrenden, baadde nu een onbezorgd Nederlands stel naakt in de branding van het koude, zoute water. Je zou je bijna schuldig voelen. Bijna. Gelukkig ben ik van mening dat je zaken die niets met elkaar te maken hebben ook niet met elkaar in verband moet brengen. Het kan verkeren, meer niet. De gedachte dat we hier al badend op heilige grond een soort blasfemisch ritueel aan het uitvoeren waren, gleed dan ook makkelijker van me af dan het zeezout dat aan het eind van de dag nog steeds op mijn huid pikte.

We waren hier verzeild geraakt om een schip, dat net buiten de haven van Ouistreham voor anker lag, uit de brand te helpen. Mijn klant had me ingeprent dat ze met smart op het onderdeel zaten te wachten en ik op het onchristelijkste tijdstip kon afleveren. Mocht het mobiele nummer dat ik meekreeg niet beantwoord worden, dan kon ik de zending altijd kwijt bij de Capitainerie in de haven van Ouistreham, zo was mij verzekerd. Het geschiedde echter anders om vier uur ’s ochtends in de Normandische haven. De telefoon werd beantwoord, dat wel. Het gesprek met het Franse bemanningslid ontspon zich ongeveer als volgt: “Oui?” “Bonjour, vous parlez anglais?” “Why zyou call me? Iz mizzle of dze night.” “Haha, je…” “No, iz not haha.” En hij hing op.

Dan maar afgeven bij de Capitainerie, dacht ik. De Capitainerie was een soort lage, omheinde verkeerstoren met bij het hek een intercom. Binnen brandde licht en liepen mensen. Op de intercom werd wel gereageerd, maar wederom niet op een erg zinvolle manier. De man aan de andere kant sprak geen Engels; doodnormaal op internationaal georiënteerde plekken in Frankrijk. Toen ik in mijn steenkolenfrans probeerde uit te leggen wat ik kwam doen, ratelde hij wat onverstaanbaars van zich af alvorens de verbinding met een klik en een ruis te verbreken.

Ze had een soort gekte over zich, die zo’n beetje het midden hield tussen enthousiasme en hysterie. Dat die zich spoedig voor mijn ogen ontvouwen zou, kon ik toen nog niet bevroeden. Daarnaast bezat ze een grenzeloosheid – of misschien wel schaamteloosheid – die me jaloers maakte. Want ja, je wilt een vrouw met wie iets te beleven valt, toch? Saaie mutsen genoeg.

Hoewel ik mezelf erom verachtte, trok ik me wel iets aan van wat mensen vonden. Ik werd onzeker als iemand me net iets langer aankeek dan ik verwachtte. Ik voelde afkeuring in misschien wel neutrale, nietszeggende blikken. Een brutaal mens heeft de halve wereld, zeggen ze. Nou, die had ze, maar dan zonder brutaal te zijn. Ik was bang niet aardig gevonden te worden, maar zij deed het gewoon én werd aardig gevonden. Zij vroeg het gewoon en kreeg het gedaan. Behalve hier in Frankrijk dan. Overal waar we kwamen voerde ik het woord. Ze sprak binnen mijn gehoorsafstand niemand aan, opdat ik haar Frans niet zou horen. Erbarmelijk moest het zijn, zoveel was wel duidelijk. Dat ik ook niet veel meer kon dan een drankje bestellen of de weg vragen en niets begrijpen van het antwoord, leek voor haar niet uit te maken.

Er zat niets anders op dan de kapitein wakker te bellen. Dat had effect, maar niet acuut; twee uur later kwamen een man en een vrouw de haven binnenwandelen. De man in kwestie was dezelfde als die ik aan de telefoon had gehad. In mijn beste Frans gaf ik hem de wind van voren. Omdat je geen gevoel hebt bij de woorden die je uitspreekt, gaat dat in een vreemde taal toch net wat lekkerder en ongeremder. Dat-ie verdomme toch wist dat er een motoronderdeel met spoed onderweg was vanuit Nederland. Dat ik toch verdomme niet voor niets zijn telefoonnummer had gekregen. Dat ik hem verdomme zelfs aan de lijn had gehad, maar desalniettemin al twee uur in deze van ratten vergeven klotehaven aan het wachten was tot iemand dat kutpakket kwam ophalen. Of zoiets. Weet ik veel wat ik gezegd heb.

De Franse reis eindigde enkele dagen later langs het parcours van Parijs-Roubaix. Het avontuur met haar eindigde een maand later met een cursus hysterie voor beginners. Zoals het hoort, werd de cursus gegeven door een gevorderde. Bleek ze achteraf nog vloeiend Frans te spreken ook.

© Sjaak van Haaster

Plaats een reactie