Van de plek klopte niets. Aan de voorzijde liep een hoofdweg veel te dicht langs het pand. De ingang bevond zich slechts enkele meters van de weg. Ze werd er enkel van gescheiden door dat typische horecaglas. Terrasglas. Hout onder, glas boven. Zo kon het clubje verstokte rokers dat zich daar verzameld had afgeschermd van het bandengeruis toch ongestoord niksige anekdotes uitwisselen waarvan een gemiddeld mens er meerdere per week verzamelt door enkel te blijven ademen. Of steeds inhaken op de anekdotes van anderen, zoals een kind dat even geen aandacht krijgt: ‘Ja, maar ííhíík…!’ Autobiografische luisteraars. Alles wat jij hebt meegemaakt, hebben zij ook meegemaakt maar dan interessanter, grappiger of extremer. Door het viezige glas kon je het blauwe plaatsnaambordje van het dorp zien. Een prachtige naam. Zeeuwse dorpen blinken uit in het dragen van sierlijke dan wel onwerkelijke namen. Waterlandkerkje. Retranchement. Nummer Een. Philippine. Kwadendamme. Hoedekenskerke. Maar deze was nóg mooier.

Het interieur hield het midden tussen een bruine kroeg, een truckerscafé en een uitgaanscentrum voor jongeren. Hoewel een flinke ruimte, was er niemand. Uit de boxen klonk jaren ’90-hiphop met een stevige bas. Zoals het hoort.

Het terras aan de achterkant was een reusachtige veranda, van waaruit je zicht had op de landerijen. Een stuk of vier, vijf hazen renden onafgebroken achter elkaar aan. Twee mannen, een vrouw en een pubermeisje zaten op barkrukken aan een hoge tafel en kletsten wat met elkaar. Ze groetten me. Ik probeerde ze te plaatsen. De man rechts van de tafel was van middelbare leeftijd. Hij had vlassig blond haar tot op zijn schouders, droeg een zwart t-shirt van een of andere band die ik ongetwijfeld niet kende en rookte een sjekkie. Je zou hem al bierglazen smijtend kunnen aantreffen bij een concert van Normaal of bij een metalconcert in een mosh pit (waarvan ik pas sinds kort weet wat dat is), maar altijd op de voorste rij. Uit zijn houding en zijn manier van praten maakte ik op dat hij op zijn plek was hier. Op zíjn plek. Een stamgast wellicht, maar eerder nog de eigenaar van dit verwarrende etablissement. De andere man –die met zijn kolossale rug naar me toe zat– de vrouw en het pubermeisje leken me samen een gezin te vormen. De behoefte om zonder voorkennis rollen en verhoudingen toe te schrijven aan wildvreemde passanten moet een diepmenselijke zijn. Daarom zijn veel heteromannen doodsbenauwd om samen een hotelkamer te betrekken.

Hun gesprek kon ik in grote lijnen volgen. Alcohol verkopen aan minderjarigen, daar ging het over. Of vooral de onaangekondigde bezoeken van overheidscontroleurs ter voorkoming daarvan. ‘NSB’ers zijn het. In de oorlog had je die gasten die precies wisten waar de Joden ondergedoken zaten en ze dan verlinkten. Dit is precies hetzelfde!’ Mijn interesse was gewekt.

De najaarszon brandde aangenaam in mijn gezicht. Van het ‘Twaalfuurtje vis’ dat ik zojuist besteld had, verwachtte ik niet veel. Gelukkig maar. Het was boven verwachting goed, ook wanneer mijn verwachting hoger was geweest. Was daar niet een spreekwoord voor? Wie niks verwacht, wordt zelden teleurgesteld? Dat is wel een heel saai spreekwoord. Wie weinig verwacht heeft de halve wereld? Nee, dat is een brutaal mens. Nou ja, er moet er maar een verzonnen worden. De Russen hebben een prachtig spreekwoord voor datgene wat je níét verwacht: als ik wist waar ik ging vallen, had ik daar wel hooi neergelegd.

Toen ik mijn eten op had en aanstonds wilde vertrekken om de spits voor te zijn –wat niet meevalt vanuit Zeeland na een late lunch– vertrok ‘het gezin’. ‘De eigenaar’, die inderdaad de eigenaar bleek te zijn, wendde zich met een biertje in zijn hand tot mij en vroeg of het gesmaakt had. Ik antwoordde bevestigend. Hij zette zijn glas op mijn tafel en begon een nieuw sjekkie te draaien. Voordat ik het wist, zat ‘ie tegenover me. Meestal zit ik er niet zo op te wachten. De mensen die uit zijn op een gesprek zoeken meestal een slachtoffer als excuus om het over zichzelf te kunnen hebben. Gelukkig liep het anders. We praatten honderduit over van alles en nog wat. Wanneer hij deze tent gekocht had. Wie er zoal kwamen – jongeren, truckers, buurtbewoners, gepensioneerden, penoza. Over zijn dochter die tot voor kort volledig ontspoord was. Over koerier zijn. Over de leegloop van kleine provinciesteden. Over dat politiek saai moet zijn. Over onze linksigheid – hij van oorsprong, ik nog steeds. En hij stelde vragen.

Wie praat zegt wat ‘ie al weet, wie luistert hoort iets nieuws, aldus mijn moeder. De kunst van praten is weten wanneer je de ander het podium moet gunnen, aldus ik.

Of ik een biertje wilde. ‘Nee, ik moet nog rijden.’ Werk en zo. Gaaap. ‘Krijg je van de zaak, een IPA van de lokale brouwerij.’ ‘Nou, vooruit dan maar.’ Eén glas alcohol. Je lever breekt het in anderhalf uur af, leerde ik op de basisschool bij een voorlichtingsmiddag over verslaving. Da’s bijna een aanmoediging om te gaan drinken, maar dat terzijde. Dan maar na de spits terugrijden, dacht ik. Het was toch al vier uur. Anderhalf uur erbij. Half zes vertrekken. Zes uur bij Roosendaal. Acht uur thuis. Als het meezat. Wat maakte het ook uit. Ik had toch geen plannen. Als koerier moet je sowieso geen plannen hebben, want die gaan niet door. Daarom heb ik ook geen agenda. Maar genoeg over mij. Wat vind jij van mij?

© Sjaak van Haaster

Plaats een reactie