Van alle tijden

De enorme hoeveelheden pekel die door duizenden strooiwagens over de stad worden uitgestort, hebben de sneeuw veranderd in een natte, korrelige drab. De veegwagens, die dagelijks ook in groten getale uitrukken, stuwen de geel-bruine brij tegen de stoepranden op. De auto is hier koning, de voetgangers zijn de klos; ze zakken soms tot halverwege hun kuiten weg in de drek wanneer ze vanaf het trottoir de weg trachten te betreden. Eroverheen stappen is vaak ondoenlijk. Fietsers vertonen zich hier niet. En waarom zouden ze in godsnaam ook? De weg is het domein van gloednieuwe en peperdure mercedessen en suv’s met geblindeerde ramen die op maniakale wijze over het ijzige asfalt blazen.

De onophoudelijke sneeuwval in combinatie met de mistroostige Sovjetflats in de buitenwijken schept een vertrouwde Oostblok-sfeer. In het centrum is echter al jaren duidelijk dat deze vergankelijk is. Het imposante Rode Plein, dat ooit het decor was van militaire parades met onafzienbare rijen synchroon marcherende soldaten is verworden tot een commerciële speeltuin. Als je het Kremlin en het Nationaal Historisch Museum wegdenkt, zou het plein zijn naam evengoed te danken kunnen hebben aan de overvloedige, rode kerstversieringen. Het gevoel van ruimtelijkheid wordt ernstig aangetast door een kerstmarkt en een schaatsbaan, die het zicht zodanig belemmeren dat een vrije blik op het plein onmogelijk is. Pleinen horen leeg te zijn, alleen dan komen ze volledig tot hun recht, alleen dan zijn ze echt een plein. In het GOeM, het voormalige staatswarenhuis dat zich langs de flank van het plein uitstrekt van het museum tot aan de Basilius-kathedraal, kun je gemakkelijk overprikkeld raken: mensenmassa’s, kletterende fonteinen, knipperende neonlichten en schelle volksmuziek creëren tezamen zo’n overdadige stroom van prikkels dat epilepsiepatiënten er spontaan een insult van zouden krijgen. Alle bekende ketens zijn in het GOeM vertegenwoordigd. De westerse merken hebben reeds lang geleden hun intrede gedaan in de voormalige Sovjet-Unie. Bij de opening van de eerste McDonald’s in de jaren ’90 stonden de Moskovieten in de rij voor een Big Mac of een cheeseburger. Het was het startschot voor ongebreidelde consumptie.

Bijna nergens is de kloof tussen de oudere en de jongere generaties zo groot als in Rusland. Veel ouderen denken met weemoed terug aan Brezjnev, onder wiens bewind de Sovjet-Unie stilstond, maar het wel duidelijk was waar je op kon rekenen en gezondheidszorg gratis en dus toegankelijk was voor iedereen. Nu moet je elke arts eerst wat smeergeld toeschuiven, voordat ie überhaupt overweegt om je te opereren. Ze verachten Gorbatsjov en Jeltsin die de Russische waarden te grabbel hebben gegooid en hen opzadelden met de anarchie van de jaren ’90, waarin de nieuwe Russen zich verrijkten en dat de nieuwe norm werd. De jongeren daarentegen verliezen zich in het grenzeloze consumentisme en sluiten wurgleningen af om een dure auto te kopen en zo in ieder geval de schijn te wekken welvarend te zijn.

Schuifelend in de nieuwjaarsdrukte tussen de metro-ingang ‘Ochotny Rjad’ en het exclusieve Four Seasons Hotel voel ik me bedroefd en verloren. Het voelt alsof een stukje nog tastbare geschiedenis dat mij bovenmatig interesseert langzaam uit mijn handen glipt en wordt toegedekt met overdadige verlichting, schreeuwerige reclames en haastige, behoeftige mensen. Dat de Sovjetburgers klaar waren met het totaal uit de hand gelopen communistische experiment begrijp ik, maar is dit echt wat ze wilden?

Zo vervreemd als ik me voel van deze stad, zo onmachtig voel ik me in de Russische taal. De taal waarin ik tientallen keren de weg heb gevraagd in Oost-Europese steden, kennis heb gemaakt met Moldavische fruitverkoopsters en gebluft heb tegen Oekraïense grensbeambten, lijkt zich los te hebben geweekt van mijn brein. Op vragen die ik stel, krijg ik onbegrijpelijke woordenstromen als antwoord. In het restaurant waar ik specifiek om een Russische menukaart vraag, geeft de serveerster me toch voor de zekerheid ook maar een Engelse mee. Ik voel me beledigd, maar bovenal ontmoedigd en gedesillusioneerd. Ik begin ernstig aan mezelf en mijn taalvermogen te twijfelen. Misschien moet ik er maar gewoon mee stoppen, de gedachte dringt zich met de dag pregnanter op in mijn hoofd. Het brengt me ertoe mijn vriendin de prangende vraag voor te leggen: “Lief, wat zal ik doen: stoppen met Russisch leren of nóg harder mijn best doen?” “Nog harder je best doen”, antwoordt zij resoluut en zonder er lang over na te denken.

Nu weet ik gelukkig ook dat Moskou niet (meer) de beste plek is om mijn Russisch in de praktijk te brengen. Ik gedij het best in informele situaties met mensen die de tijd hebben en bereid zijn om moeite te doen, misschien gaat dat in het algemeen wel op. Op het Oekraïense platteland bijvoorbeeld kom ik goed tot mijn recht, taaltechnisch dan natuurlijk. Gaandeweg weet ik mezelf gerust te stellen. Natuurlijk, het ligt aan de gejaagdheid van Moskou en niet aan mij. Gelukkig maar.

In de auto luister ik nu naar een Russische podcast met de titel ‘Kak zjiet?’, ofwel: hoe te leven? Wanhopige luisteraars sturen vragen in en drie gedecideerde Russinnen komen in een minuut of tien tot een gedegen advies. De vragen variëren van ‘hoe ontkom ik aan de bemoeizucht van mijn schoonmoeder?’ tot ‘ik heb geen geld, wat kan ik met Nieuwjaar voor mijn geliefden kopen zonder ze te beledigen?’ Naast dat het leerzaam is, stelt het me ook gerust. Ondanks revoluties en economische omwentelingen zijn de meeste problemen gewoon van alle tijden.

© Sjaak van Haaster

Vierduizend

Het suizen van mijn banden over het korrelige asfalt en de witte strepen op de weg die door mijn auto werden opgeslokt, brachten me in een soort trance. Mijn bestaan, dat zich op dat moment had verengt tot het zitten in een kleine cabine die zich met hoge snelheid over de weg begaf, was overzichtelijk en vertrouwd. Mijn wereld beperkte zich tot datgene dat in het schijnsel van mijn koplampen zichtbaar was: asfalt, witte strepen, de vangrail, reflectoren van vrachtwagens en zo nog wat meer. Op lange ritten verdwijnt mijn tijdsbesef en mag het ogenschijnlijk doodsaaie autorijden op een lege snelweg met de cruise control op 130 eeuwig voortduren. Het gevoel is mij zeer vertrouwd en het werkt verslavend. Soms heb ik muziek op staan, maar dat hoeft eigenlijk niet eens.  Enkel de opwelling van zeer primaire behoeften als de aandrang om te plassen, dorst en honger halen mij uit deze aangename trance en brengen me ertoe de afslag te pakken naar een rustplaats of tankstation. 

Ditmaal werd ik ingeseind door alle drie. Zo kwam het dat ik op de Duitse A44 om 11 uur ’s avonds ter hoogte van Paderborn de afrit nam naar een Aral-tankstation. Terwijl mijn auto vaart minderde, zag ik de lichtblauwe neonlichten gestaag dichterbij komen.

Tankstations zijn ’s avonds laat en ’s nachts een verzamelplaats voor een rare mengelmoes van individuen. Je treft er mensen van allerlei pluimage aan en een voertaal ontbreekt. Het is een mix van zakenmensen, Oost-Europese vrachtwagenchauffeurs, vakantiegangers en eenzame zielen met onduidelijke bedoelingen. Toch is niemand daar zomaar.

Terwijl ik met mijn plas het vliegje in het waterbesparende urinoir probeerde te raken, stonden twee Poolse vrachtwagenchauffeurs om de hoek van een betegeld muurtje luidruchtig hun gezicht te wassen en hun tanden te poetsen. Verderop hoorde ik twee mannen Russisch praten. Zal ik even een praatje met ze maken, dacht ik nog. Nochtans grijp ik elke mogelijkheid aan om mijn beheersing van het Russisch op te krikken. ‘Tsjetierje tiecietsje’ ving ik op uit hun gesprek: vierduizend. Het ging vast over geld. Het temperde mijn enthousiasme om even spontaan een gesprekje met ze aan te knopen en ik besloot me bij nader inzien wat terughoudender op te stellen. De rest van het gesprek kon ik niet goed volgen. Toen ik de wc uitliep, passeerde ik twee in pak geklede mannen. Ik liep naar de koeling, nam er twee blikjes cola uit en rekende af bij de kassa.

Bij de parkeerplaats aangekomen zag ik dat er een zwarte Toyota Landcruiser met Russisch kenteken pal naast mijn auto stond. Laat het nou net zo zijn dat ik vlak hiervoor uit zeer onbetrouwbare bron vernomen had dat de Toyota Landcruiser de favoriete auto is van de Russische maffia (onbetrouwbare bronnen spreken soms de waarheid over betrouwbare auto’s). In mijn herinnering zag ik filmpjes op Dumpert voorbijkomen van Landcruisers die in Rusland andere auto’s klemreden en waaruit een met honkbalknuppels uitgeruste knokploeg stapte om de klemgereden auto helemaal aan gort te slaan. Of waaruit een pistool uit het raam verscheen wanneer een achterligger de bolide niet royaal genoeg liet invoegen. Waarschijnlijk zag ik spoken en was er geen enkele reden tot verontrusting, bovenal omdat ik niet de indruk had mezelf in de afgelopen vijf minuten tot doelwit te hebben gemaakt, maar wie kon me zeggen dat dit geen maffia was? Ik besloot mijn weg snel te vervolgen.

Tien minuten later en zo’n twintig kilometer verder had ik het eerste blikje aangebroken en met korte tussenpozen nam ik er wat slokken uit. Ondertussen fantaseerde ik over waar ik zojuist getuige van was geweest: “De trouwjurk van mijn vrouw kostte 4000 euro.” Of: “Als mijn auto 130 rijdt, maakt ie 4000 toeren.” Of: “Als we hem 4000 euro geven, houdt ‘ie zijn mond wel.” Wie zal het zeggen?

In mijn buitenspiegel zag ik twee witgekleurde koplampen in hoog tempo dichterbij komen. Die auto moest minimaal 220 kilometer per uur rijden. Toen hij voorbij vloog, voelde ik een korte doch hevige ruk aan mijn auto. Het was de Russische Toyota Landcruiser. 

© Sjaak van Haaster