Meanderend langs de Fries-Groningse provinciegrens zapte ik langs radiozenders op zoek naar iets wat wel veel soeps was. De maatschappelijke discussie was ontaard in een tweestrijd tussen de sceptici en de apocalyptici – zoals alle discussies eigenlijk –, die naargeestig trachtten de ethiek af te bakenen met taal. Onmogelijk natuurlijk, laat staan met duidelijke taal. De vrijheid was inmiddels gesneuveld, nu was het de beurt aan het plezier en de privacy.

In het foute uur – ook wel het schaamte-uur genoemd (door mij) – zong Billy Joel over getroebleerde zielen die in een pianobar troost zoeken in de muziek en bij elkaar. Troost zoeken bij elkaar mocht niet meer, luisteren naar een lied waarin andere mensen dat doen nog wel, maar dan alleen in het foute uur want daarbuiten was ook dit lied taboe verklaard. Net als al mijn muzikale jeugdsentimenten trouwens. Je schuldig voelen was de nieuwe mores, schaamte de nieuwe norm.

Ik dwaalde af naar 1995, een tijd waarin de preutsheid nog onder de oppervlakte borrelde. Vastgekluisterd aan de televisie verslond ik videoclips op de net opgerichte muziekzender TMF. The Nightcrawlers, Tokyo Ghetto Pussy en Sin with Sebastian (‘Shut up and sleep with me’) gaven op een surrealistische doch fantastische manier kleur aan mijn leven. De net iets te expliciete clips wakkerden mijn heimelijk ontluikende seksuele gevoelens nog verder aan. Dat, en het tijdschrift Aktueel, dat ik wekelijks uit de leesmap mee naar mijn slaapkamer smokkelde om me te vergapen aan de blote vrouwen, die me uitgedost met grote bossen schaamhaar verlokkelijk aankeken.

1995 was één lange zomer, net als mijn hele jeugd trouwens. Alles gebeurde in 1995. Ik kreeg een zusje en mijn eerste racefiets. Ik had 170 gulden bij elkaar gespaard, mijn ouders legden 30 gulden bij. Twee dagen later reed ik met diezelfde racefiets op een auto. Toen ik door vier mannen de huisartspraktijk binnengedragen werd, kwam ik weer bij kennis. Het was een geluk bij een ongeluk dat ik verongelukte op de kruising waar onze huisarts woonachtig was. Het eerste wat ik vroeg was: ‘Is mijn fiets nog heel?’ Het geeft maar weer aan hoe wij mensen in tijden van crises volstrekt verkeerde prioriteiten stellen. Het stuur was krom, het voorwiel dubbelgevouwen. De fietsenmaker* herstelde mijn fiets kosteloos. Van mijn moeder moest ik een bos bloemen voor hem kopen. Dankbaarheid uiten kun je leren, ik word er al iets beter in. Met mijn arm in een mitella won ik enkele dagen later het songfestival op onze school. 25 jaar later hield het virus huis in mijn geboortedorp, een gevolg van de ‘sterke gemeenschapszin’, aldus de loco-burgemeester. Mensen verzinnen de gekste dingen om het onverklaarbare verklaarbaar te maken, maar daar waren ze in deze contreien altijd al goed in.

Ik passeerde dorpen en gehuchten met illustere namen als Sebaldeburen, Gaarkeuken en Ruigewaard. Boven de landerijen ten noorden van Grijpskerk kreeg de wind vrij spel en werd mijn busje geteisterd door slagregens en rukwinden. Het stuur hield ik iets scheef om het geweld te weerstaan en rechtuit te blijven gaan. In de tuin van een huis wapperden een Israëlische en een Jordaanse vlag aan een en dezelfde hoge vlaggenstok gebroederlijk naast elkaar. Verder gebeurde hier niets.

Boven de landerijen in de verte trotseerde een torenvalk de stormachtige wind en zweefde statig tegen de achtergrond van een grauwe wolkenmassa. Een dierbaar iemand vertelde me dat dit bidden heet. Ik noemde het altijd zwijgen, sommige verbindingen in de hersenen zijn hardnekkig. Maar zeg nou zelf, hoe ver liggen bidden en zwijgen nu echt uit elkaar?

© Sjaak van Haaster

*Met dank aan Jan Mulder

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s