Zo groot mogelijke worsten

Het bijzondere verzoek van de Hagenees aan mij werd voorafgegaan door een opmerkelijke conversatie aan de telefoon op een weinig enerverende zondagmiddag. Nu weet ik wel dat ik als koerier in theorie – en doorgaans ook in de praktijk – 24 uur per dag bereikbaar ben, toch stel ik het op prijs als klanten in niet-urgente situaties even wachten tot maandagmorgen. Niet alleen vond de Hagenees dat wachten niet nodig, ook overspoelde hij me met allerlei onzinnige wetenswaardigheden die understatementgewijs niet strikt noodzakelijk waren voor het uitvoeren van het betreffende transport: hij en zijn Russische ‘vrouwtje’ waren na een lange aanloop van gebeurtenissen die ik reeds uit mijn geheugen gebannen heb, neergestreken in het Belgische Tongeren en daar per abuis een restaurant begonnen. Als gevolg van de lockdown had hij nu tijd te over om randzaken te regelen, zoals een koerier over laten komen uit Nederland met stoelen, ovens, kleerhangers en stellingkasten die opgeslagen stonden in een Zutphense garagebox. Onderwijl luisterde ik weinig aandachtig naar verhalen over Belgische brandweerkeuringen en horecavergunningen.

Misschien werd mijn vooringenomenheid bepaald door het feit dat Haags synoniem is geworden voor onbetrouwbaar. In tal van Nederlandse films en series zijn het de louche handelaren die zich bedienen van een onvervalst Haags accent. Ik kwam er aanvankelijk niet los van; niets menselijks is mij vreemd, ook vooroordelen niet. Misschien kwam het omdat ik allergisch ben voor ‘mansplainers’, mannen die altijd weten hoe wat voor vork dan ook in de steel zit en met een jaloersmakende overtuiging uitleggen hoe je kinderen moet opvoeden, hoe je je huis moet verbouwen en en passant allerhande wereldproblemen oplossen. Dit doen zij veelal richting vrouwen – maar helaas voor mij niet uitsluitend. Te vaak vind ik mezelf terug in een monoloog waarin ik veroordeeld ben tot luisteren naar iemand met een te groot ego en te weinig kennis van zaken. Terwijl er met een te grote stelligheid onjuiste informatie over me wordt uitgestort die ik verre van tot me neem, bedenk ik vluchtroutes en doe ik ontsnappingspogingen om aan dit zelfingenomen gelul te ontkomen. Misschien kwam het omdat ik na twintig jaar Achterhoek besmet ben geraakt met het principe dat één woord altijd beter is dan twee.

Misschien speelde het allemaal mee, maar bovenal haak ik af bij het woord ‘vrouwtje’. Walgelijk vind ik het, licht denigrerend ook. ‘Meisje’ vind ik leuk, ‘meisje’ klinkt lief. De meeste vrouwen vinden het leuk om ‘meisje’ genoemd te worden. Misschien omdat het jonger maakt, maar meer nog – denk ik – omdat er iets beschermends van uit gaat. Je moet er dus niet mee aankomen bij feministische en te ‘succesvolle’ vrouwen – let wel, het gaat hier alleen om geld. Dat zijn de vrouwen van vijftig die met pornoblond haar en te veel make-up op hun dichtgeplamuurde gezicht rondrijden in een witte Range Rover. Het zijn de vrouwen die me vragen of ik echt Sjaak heet om vervolgens zonder gezichtsexpressie ‘hilarisch’ uit te brengen. Het zijn de vrouwen die me hun ‘koeriermannetje’ noemen. Het zijn de vrouwen waar ik in mijn werk gelukkig zelden mee te maken krijg. Ik klop het af. ‘Meisje’ vind ik leuk, maar ‘vrouwtje’, nee, ik kan er niks mee.

Mijn vooringenomenheid werd vrijwel meteen op de proef gesteld. De Hagenees bood aan om de factuur vooraf te betalen en voegde binnen enkele dagen de daad bij het woord. Dat was me nog nooit gebeurd. Het was echter niet genoeg om me volledig te bevrijden van mijn scepsis. Dus toen ik de avond vooraf van hem het verzoek ontving om een Unox-rookworst en een Kips-leverworst voor hem mee te nemen met daarbij de veelzeggende toevoeging ‘zo groot mogelijk’, want ja, België, andere keuken enzo, je weet wel, weigerde ik beleefd doch resoluut. Ik ben koerier, geen boodschappenjongen. Een schilder vraag je ook niet of ‘ie ook even je toilet schoon wil maken. Daarnaast constateerde ik dat Tongeren slechts twintig kilometer van de Nederlandse grens verwijderd lag en dat het voor hem dus een kleine moeite zou zijn om de gewilde worsten zelf te halen.

Mijn vermeende mensenkennis liet me weer eens schromelijk in de steek. Natuurlijk was het een alleraardigste kerel die me op een zonnige maandag in Tongeren vol enthousiasme zijn gesloten restaurant en terras liet zien. Hij vertelde. Hoe hij met een Russin in België verzeild was geraakt, hoe zijn tent op last van de brandweer een week gesloten was geweest, hoe hij zijn kinderen had opgevoed en dat hij geen auto had. Hij vertelde en vertelde, maar belangrijker: hij stelde vragen en luisterde. Hij vertelde over zijn leven, ik over het mijne. We bezegelden onze ontmoeting met een warme handdruk; bemoediging boven alles. Ik drukte hem op het hart in betere tijden eens plaats te nemen op zijn terras. En o, wat baalde ik van die verdomde worsten.

© Sjaak van Haaster

De schepen uit Grimbergen

De E34 van Antwerpen naar Eindhoven en vice versa heeft een grondige onderhoudsbeurt gehad. De weg die tot enkele jaren terug nog voorzien was van jaren 70-asfalt, is nu opgewaardeerd tot een on-Belgisch biljartlaken. Tot tien kilometer voor de grens, dat wel. De Vlaamse overheid lijkt gedacht te hebben: als je zo nodig naar Nederland wilt, krijg dan maar de tering. Dientengevolge krijg je in de auto bij de beruchte overgang van het strakke Nederlandse naar het overjarige Belgische asfalt nog steeds een flinke optater. Andersom trouwens ook, want de snelweg van onze zuiderburen ligt allesbehalve gelijk met de onze.

Als je om je heen kijkt in het door de taalgrens hopeloos verdeelde land, geef je er geen stuiver voor. Alles is rommelig. In de dorpen bestaat het wegdek veelal uit gescheurde betonplaten, geen twee huizen zijn hetzelfde en langs regionale wegen strekt de lintbebouwing zich uit tot aan de horizon. Ambtenaren die verantwoordelijk waren voor de ruimtelijke ordening lijken bij het ondertekenen van de bouwplannen steevast te veel Leffe blond, Duvel of Westmalle dubbel achter de kiezen te hebben gehad.

Het Belgische wegennet laat de weggebruiker ook dikwijls verward achter. In België passeer ik knooppunten die ik niet na kan vertellen. Niet omdat ik ze niet overleef, maar omdat het onmogelijk is om ze achteraf te beschrijven. Wie ooit bij Luik vanuit het noorden knooppunt Cheratte driekwart rond heeft gepakt, kent dat gevoel. Voor de richting Verviers wissel je drie keer van rijstrook via weefvakken die amper vijftig meter lang zijn om vervolgens via een veel te korte invoegstrook bergop in te voegen op de reguliere rijbaan. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het relatieve aantal verkeersdoden in België boven het gemiddelde van de Europese Unie ligt. In Slowakije loop je minder kans om te komen in het verkeer. Sterker nog, verkeerstechnisch is de Waalse provincie Luxemburg de onveiligste regio van de gehele Europese Unie. De provincie met het hoogste aantal verkeersdoden ligt niet in Roemenië, niet in Letland, maar in België. Desalniettemin functioneert het land zeer behoorlijk, zelfs wanneer het anderhalf jaar zonder regering zit –lang formeren blijkt zo slecht nog niet.

Bovenal houd ik van het Vlaams, want dat taaltje is zo zacht (om maar even het beste citaat van een slechte Nederlandse band aan te halen, en nee, vriendschap is geen illusie). Daarom kijk ik naar Reizen Waes, luister ik naar Michel Wuyts en José de Cauwer en kijk ik naar Evi Hanssen, waar ze ook is en wat ze ook doet. Ook voor Griet Op de Beeck in Zomergasten blijf ik thuis.

Terwijl ik op de R0 rijd (dat is de ring van Brussel), luister ik naar de Vlaamse radio. ‘Wij hebben nu contact met een schepen van Grimbergen die gaat reageren op de commotie die is ontstaan bij de bewoners van het rusthuis als gevolg van de aangekondigde sluiting.’ Als ik later oud ben, wil ik mij wanen in de negentiende eeuw, Grimbergen blond en dubbel drinken en rusten in plaats van verzorgd worden. Daar zal ik dan wel voor naar België moeten.

Nadat ik bij Arendonk weer de grens ben overgedokkerd –dokkeren doe je eigenlijk met een racefiets over kasseien, maar hier is de term wel op z’n plaats, vind ik– schakel ik over op Radio 1. Binnen een kwartier hoor ik dingen als: ‘Hun moeten’, ‘het is een gezelschap die‘ en ‘ik irriteer me aan‘. België mag dan rommelig zijn, zo nauwgezet als de Vlamingen omgaan met hun taal, daar kunnen de Nederlanders nog een puntje aan zuigen.

© Sjaak van Haaster