De E34 van Antwerpen naar Eindhoven en vice versa heeft een grondige onderhoudsbeurt gehad. De weg die tot enkele jaren terug nog voorzien was van jaren 70-asfalt, is nu opgewaardeerd tot een on-Belgisch biljartlaken. Tot tien kilometer voor de grens, dat wel. De Vlaamse overheid lijkt gedacht te hebben: als je zo nodig naar Nederland wilt, krijg dan maar de tering. Dientengevolge krijg je in de auto bij de beruchte overgang van het strakke Nederlandse naar het overjarige Belgische asfalt nog steeds een flinke optater. Andersom trouwens ook, want de snelweg van onze zuiderburen ligt allesbehalve gelijk met de onze.
Als je om je heen kijkt in het door de taalgrens hopeloos verdeelde land, geef je er geen stuiver voor. Alles is rommelig. In de dorpen bestaat het wegdek veelal uit gescheurde betonplaten, geen twee huizen zijn hetzelfde en langs regionale wegen strekt de lintbebouwing zich uit tot aan de horizon. Ambtenaren die verantwoordelijk waren voor de ruimtelijke ordening lijken bij het ondertekenen van de bouwplannen steevast te veel Leffe blond, Duvel of Westmalle dubbel achter de kiezen te hebben gehad.
Het Belgische wegennet laat de weggebruiker ook dikwijls verward achter. In België passeer ik knooppunten die ik niet na kan vertellen. Niet omdat ik ze niet overleef, maar omdat het onmogelijk is om ze achteraf te beschrijven. Wie ooit bij Luik vanuit het noorden knooppunt Cheratte driekwart rond heeft gepakt, kent dat gevoel. Voor de richting Verviers wissel je drie keer van rijstrook via weefvakken die amper vijftig meter lang zijn om vervolgens via een veel te korte invoegstrook bergop in te voegen op de reguliere rijbaan. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het relatieve aantal verkeersdoden in België boven het gemiddelde van de Europese Unie ligt. In Slowakije loop je minder kans om te komen in het verkeer. Sterker nog, verkeerstechnisch is de Waalse provincie Luxemburg de onveiligste regio van de gehele Europese Unie. De provincie met het hoogste aantal verkeersdoden ligt niet in Roemenië, niet in Letland, maar in België. Desalniettemin functioneert het land zeer behoorlijk, zelfs wanneer het anderhalf jaar zonder regering zit –lang formeren blijkt zo slecht nog niet.
Bovenal houd ik van het Vlaams, want dat taaltje is zo zacht (om maar even het beste citaat van een slechte Nederlandse band aan te halen, en nee, vriendschap is geen illusie). Daarom kijk ik naar Reizen Waes, luister ik naar Michel Wuyts en José de Cauwer en kijk ik naar Evi Hanssen, waar ze ook is en wat ze ook doet. Ook voor Griet Op de Beeck in Zomergasten blijf ik thuis.
Terwijl ik op de R0 rijd (dat is de ring van Brussel), luister ik naar de Vlaamse radio. ‘Wij hebben nu contact met een schepen van Grimbergen die gaat reageren op de commotie die is ontstaan bij de bewoners van het rusthuis als gevolg van de aangekondigde sluiting.’ Als ik later oud ben, wil ik mij wanen in de negentiende eeuw, Grimbergen blond en dubbel drinken en rusten in plaats van verzorgd worden. Daar zal ik dan wel voor naar België moeten.
Nadat ik bij Arendonk weer de grens ben overgedokkerd –dokkeren doe je eigenlijk met een racefiets over kasseien, maar hier is de term wel op z’n plaats, vind ik– schakel ik over op Radio 1. Binnen een kwartier hoor ik dingen als: ‘Hun moeten’, ‘het is een gezelschap die‘ en ‘ik irriteer me aan‘. België mag dan rommelig zijn, zo nauwgezet als de Vlamingen omgaan met hun taal, daar kunnen de Nederlanders nog een puntje aan zuigen.
© Sjaak van Haaster