‘Ik verzin niets, waarom zou ik verdomme iets verzinnen? Het bestaan hier is al fictie genoeg.’* Het zijn woorden uit het boek De Correspondent van Pieter Waterdrinker, een Nederlandse journalist die al meer dan twintig jaar in Rusland woont. ‘Het bestaan hier is al fictie genoeg’, de strekking van deze woorden werd me duidelijk toen ik deze zomer enkele dagen in Oekraïne verbleef. Elke dag dat ik er was, leverde twintig verhalen op. Het is dan wel geen Rusland, maar toch. Verzinnen wat nu komen gaat, doe je ook niet.
Het kan bijvoorbeeld zomaar gebeuren dat je in een klein provinciestadje genaamd Mukacheve, waar het op dat moment verzengend heet is, ligt te zonnen in het gras terwijl aan de overkant drie Oekraïners hun paard en wagen de rivier insturen ─ waarvan de bodem bezaaid is met grove, ruwe stenen ─ om het dier zijn dorst te laten lessen. Als de wagen de rivier uitrijdt, zal een van de drie Oost-Europeanen na een mislukte poging al balancerend op de keien het water te verlaten voorover vallen om vervolgens met een nat pak achter zijn makkers aan te rennen, die weigeren halt te houden.
Ook kan het zijn dat je op een bizar slechte weg (vergeet België) door de Karpaten rijdt en een oude vrouw aantreft die nog drie tanden in haar mond heeft. Een stukje terug heeft een verkeersbord dat aangeeft dat de weg over vijf kilometer afgesloten zal zijn, je enigszins in verwarring gebracht. Je vraagt de vrouw of de weg gesloten is. Uiteraard zegt ze dat de weg gewoon open is (en dat blijkt dan ook zo te zijn). Vervolgens vraagt de bejaarde vrouw of de dame die naast je zit ‘je meisje’ is, waarna jij bevestigend antwoordt (‘gewoon vrienden’ gelooft toch niemand?). Waarschijnlijk zal de baboesjka dan haar gerimpelde hand op het gladde blote been van ‘je meisje’ leggen om vervolgens te zeggen: “Ze is mooi, gaan jullie vanavond maar een kindje maken!” waarna de oude vrouw in een schaterlach uitbarst en haar openstaande mond met drie tanden je doet denken aan het miniatuurgebit van dat van een nijlpaard. Je zou kunnen reageren met: “We gaan het proberen”, zodat de vrouw in een lachstuip trekt waar ze nooit meer uit lijkt te komen. Als ze weer enigszins tot bedaren is gekomen, zal ze je om geld vragen voor bier. Je geeft haar 25 hryvnia, maar het bier kost natuurlijk 26 hryvnia. Daarom geef je haar nog een briefje van 1. Als het er sterk op lijkt dat het gaat uitlopen op een eenzijdige transactie ─ wat het natuurlijk niet is; ze heeft jullie nota bene naar waarheid verteld dat de weg gewoon geopend is ─ nodigt de nagenoeg tandeloze dame jullie uit bij haar thuis voor koffie en thee.
Mocht je besluiten om een bezoekje te brengen aan Kolomyja ─ wat waarschijnlijk de deprimerendste stad is die je zou kunnen bezoeken, alleen al daarom de moeite waard ─ , ga dan in een restaurant met serre zitten. Waarschijnlijk is er daar maar een van dus dat maakt de keuze makkelijk. Vanuit de serre heb je een goed uitzicht op het avondlijke straatleven van de stad. Zo kan het je onmogelijk ontgaan dat een passerende motorrijder door een roedel zwerfhonden wordt aangevallen en in zijn voet gebeten wordt terwijl hij krampachtig probeert de misbaksels van zich af te schoppen. Omstanders zullen hem te hulp schieten en de verwilderde beesten uiteen drijven. Je slaat het tafereel met verbazing gade, terwijl op de achtergrond het nummer ‘Na nebi’ van je favoriete Oekraïense band ‘Okean Elzy’ te horen is. Tip: vergeet op dat moment voor je eigen gemoedsrust even dat je na het tafelen nog een half uur naar je verblijfadres moet lopen. Dat maakt het wat minder onaangenaam. Beter luister je naar de muziek. Daar word je weer rustig van.
Ik ben hopeloos afgedwaald. Aanvankelijk wilde ik iets schrijven over hoe alles in zijn werk gaat als je met de auto de Oekraïense grens wil passeren. Ook dat is bestaande fictie. Nou ja, die houd je van me tegoed.
© Sjaak van Haaster
*P. Waterdrinker, De Correspondent (Amsterdam 2014) p. 235