Als ik de schuifpui open doe, staat mijn Franse gastvrouw in de keuken pannenkoeken te bakken. De tafel is gedekt voor twee. Blijkbaar ontbijten we samen. Als beleg is er alleen jam. Vier soorten, dat wel, maar fantasierijk kun je de Fransen op dit punt niet noemen. Ze vertelt me wat voor jam het is, maar bij de vierde ben ik de eerste twee alweer vergeten. Abrikoos, meloen en nog twee. Ik probeer alle vier uit op de flinterdunne pannenkoekjes, terwijl de Française tegenover me na het uitwisselen van de standaard fatsoenlijkheden begint te vertellen.
In januari heeft ze een burn-out gehad en daarna is ze gestopt met haar werk. Ze was onderwijzeres. Haar openhartigheid bevalt me. Als we dan toch met elkaars gezelschap opgescheept zitten, kunnen we maar beter een goed gesprek hebben.
Zij en haar man hebben het huis verkocht. Ze draait wat van me af en reikt haar handen naar de globe die schuin achter haar staat. Terwijl ze met haar ene hand de bol langzaam laat draaien, glijdt de vinger van haar andere over de wereld. Het lijkt op roulette, die spanning dat je niet weet waar het balletje –in dit geval haar vinger– blijft liggen, al hangt er nu wel iets minder van af. Haar wijsvinger houdt stil midden in de Stille Oceaan. “Hawaii?”, vraag ik weifelend. “Tahiti!”, antwoordt ze glunderend. “Het eiland heet Moorea.” Daar gaan ze dus wonen. Maar waarom?
Naast haar werk is ze het weer hier zat. “Het is hier winter van september tot april.” Dat lijkt me wat overdreven voor Noord-Frankrijk, maar het gesprek is inmiddels behoorlijk eenzijdig geworden en de behoefte om enige nuance in haar verhaal aan te brengen, is me reeds ontgaan.
Het is wel bijzonder: in haar bed and breakfast, waar ze het haar gasten naar de zin zou moeten maken, plaatst zij zichzelf als gastvrouw centraal.
Die avond zal ik in Céret overnachten, een schilderachtig dorp aan de rand van de Pyreneeën. Door het nachthemd waarin mijn gastvrouw aldaar opendoet, is haar zwarte string duidelijk zichtbaar wanneer ze mij voorgaat naar mijn kamer. Een andere manier, maar dezelfde schreeuw?
Mijn vriendin denkt dat de meeste mensen die gasten ontvangen, zélf aandacht, troost, goedkeuring of wat dan ook zoeken. Volgens mij heeft ze gelijk.
De gastvrouw zet haar monoloog voort. “Het is hier zo smerig”, zegt ze met een gezicht vol walging. “Daar zitten de mensen met tafels en stoelen in het water te drinken, maar weet je hoeveel flessen we na twee weken duiken hebben gevonden?” Ik trek mijn lippen samen, zo van: weet ik veel. “Een!”, geeft ze zelf meteen het antwoord. “Hier in het dorp gooit iedereen alles van zich af!” Als je dat dan zo belangrijk vindt, denk ik in mezelf, blijf dan hier en doe er wat aan, want op Tahiti speelt het probleem klaarblijkelijk niet. Ook haar struisvogelmentaliteit laat ik onbesproken. Ik wil weg.
Hoe langer ze praat, hoe meer medelijden ik met haar krijg. Ach, arme vrouw. Je denkt op Tahiti het paradijs te vinden, maar je neemt je hoofd, waarin al je gedachten en angsten opgeslagen liggen, gewoon met je mee. Dat geldt ook voor mensen die een half jaar naar Thailand of Australië gaan om ‘zichzelf te ontdekken’. Het zou prachtig zijn als een nieuwe omgeving een nieuw mens van je maakt, maar het is een illusie.
Ze pakt er een reisgids bij, hoewel ik reeds aanstalten maak om te vertrekken. Ik kan blijkbaar niet gaan zonder een foto van haar nieuwe droomwereld gezien te hebben. Tot drie keer toe bladert ze het ding tergend langzaam door (om de betreffende foto niet te missen ongetwijfeld), zich ondertussen verontschuldigend voor het feit dat ze me ophoudt. Ik wacht op het moment dat ze zal zeggen: “Ach, laat ook maar”, maar dat moment komt niet; ik moet en zal een foto van Moorea zien. Hoeveel gasten zouden mij zijn voorgegaan, hun desinteresse en ongeduld verbijtend, puur uit fatsoen en medelijden? Eindelijk heeft ze de foto gevonden, die ze trots aan me laat zien. Op de luchtfoto zie ik een tropisch eiland als alle andere: groen, met een wit strand en een azuurblauwe kring eromheen.
Zelf ben ik voor m’n werk op weg naar Mallorca, toch ook geen onaardig eiland. Daar hebben we het eigenlijk niet over gehad. Vol verwachting over de reis die voor me ligt, verlaat ik Dompierre. Het is het schoonste dorp dat ik ooit heb gezien.
© Sjaak van Haaster – Tekstbureau de Taalformule