De misschien wel warmste winter ooit diende zich aan als een wreed monster en openbaarde zich als de langste winter ooit. Meer dan ik me heugen kon snakte ik naar de krokussen die zich ten langen leste als langgekoesterde hoop ontvouwden uit de koude grond, zoals ze dat elk jaar deden, en blijk gaven van een circulaire wetmatigheid die onvermijdelijk en o zo welkom was. De paarse, gele en witte bloemen toverden kleine stukjes groene buitenwereld om tot kleurrijke paletten en trokken zich niets aan van de binnenwereld die zo lang kleurloos en pikdonker was geweest. Ze lieten eens te meer zien dat er altijd verandering is, al is die verandering soms onzichtbaar en kwellend traag, en dat er altijd continuïteit is, want alles gaat door, net als cliché’s.
De winterbanden, die ik weer trouw had aangeschaft, sleten zonder een noemenswaardige functie te vervullen en werden door de winter in de steek gelaten. Kilometer voor kilometer gleed het te warme asfalt onder ze door, maar godzijdank. Alles stond stil en ging toch door. De klanten bleven bellen, de koerier bleef leveren, de Russische taal bleek een neembare horde en de goede dingen dienden zich aan, eerst mondjesmaat, daarna als roze olifanten die al het andere in de bovenkamer naar verre hoeken verdrongen.
Met herwonnen levenszin en wilskracht omarmde ik de eindigheid van de dingen die zo oneindig hadden geleken en desalniettemin onvermoed aantoonden dat er geen einde was, althans, geen allesomvattend einde. Leonard Cohen verliet de tafel en keerde maar zelden terug. En als hij terugkeerde, vertolkte de krachteloze stem niet langer de wanhoop, maar de hoop, de troost en het vertrouwen. De zon behield haar licht, de koude en bittere wind raasde uit, de uitgewiste sporen keerden terug, de eindeloze nacht werd een dag. En zo was het ook, verdomme.
© Sjaak van Haaster