De pastoor die de uitvaartdienst leidde, leek er reeds van doordrongen te zijn dat een ronduit ongelovig publiek de heilige ruimte in zijn kerk had opgevuld. Het was geenszins onder de indruk van zijn paarse gewaad, de massieve kaarsen, de wierrook waarmee hij lustig in het rond zwierde en de onheilspellende Bijbelteksten die hij vastberaden over hen uitstortte.
Op de avond dat mijn oma overleed, bungelden mijn benen over de rand van een panoramadak op de zevende verdieping van een Roermonds hotel. Een kleine uitbouw een verdieping lager zou een overmoedige waaghals of een ongelukkige met een zwaar gemoed behoeden voor een wisse dood. Ik had niet de minste neiging tot springen. Ik was de zot die na twee rode wijn en een bailey’s het nodig vond om het lot wat te tarten, binnen de grenzen van het toelaatbare weliswaar, zoals ik dat altijd deed. Terwijl een zacht briesje het kippenvel op mijn armen blies, keek ik uit op de kathedraal van Roermond die in vaalgeel licht afstak tegen de rest van de verder donkere stad. De kathedraal stond er al eeuwen en zou er nog eeuwen zijn, in tegenstelling tot mijn laatste grootouder die na een kleine eeuw diezelfde avond was heengegaan.
De pastoor liet zich niet van zijn stuk brengen. Wanneer er een passage naderde die door de fanatieke heidenen gerepliceerd diende te worden en in het uitvaartboekje met ‘allen’ werd aangeduid, benadrukte hij: “U kunt het gebed meelezen, en ‘allen’, dat bent ú nog steeds.” De ongelovigen hielden zich collectief stil, afgezien van wat onverstaanbaar achtergrondgemompel. Als een toneelspeler die zijn publiek probeerde mee te krijgen, begon hij een verhandeling over het belang van geloven, de steun van God en de leegheid van het goddeloze bestaan.
Hoe ouder ik werd, hoe minder afwijzend ik stond tegenover religie. Gaandeweg leerde ik dat mensen in deze complexe en verwarrende wereld steun en zingeving nodig hadden. Maar ik leerde meer. Ik leerde Kruidvat-winkels te herkennen van grote afstand en in de weerspiegeling van etalageglas. Ik leerde dat mensen naar hun beste vermogens handelden, hoe slecht dat ook was. Ik leerde dat ik met mijn nieuwe bus een parkeergarage in kon, al hing het beton vervaarlijk dicht boven mijn hoofd en voelde het alsof het dak eraf geschraapt werd. Ik leerde dat de meeste dingen gewoon gebeurden en dat je daar weinig aan kon doen. Ik leerde dat als je wél ergens invloed op had, je je keuze dan moest baseren op de inleg die nog moest komen en niet op de inzet die al gedaan was. Een wijze les van de oude kansspeler over wie Kenny Rogers zong.
Sommige nummers brachten mij terug naar de plek waar ik ze voor het eerst hoorde. The Gambler van Kenny Rogers was voor mij onlosmakelijk verbonden met een Deense snelweg. Bij ‘You win again’ van de Bee Gees dacht ik aan Dresden. ‘Geiles leben’ van Glasperlenspiel voerde mij mee naar het Sauerland. ‘Learning to fly’ van Tom Petty and the Heartbreakers deed me terugdenken aan de Duitse A7, ergens tussen Kassel en Wurzburg. Ik hoorde ze, zocht ze op, draaide het volume van de autoradio voluit en zette ze op ‘repeat’. Tien keer, twintig keer, dertig keer. Noem het een ritueel.
De avond in Roermond liep op z’n eind. Starend naar de Sint-Christoffelkathedraal realiseerde ik me dat de heilige waarnaar de kathedraal vernoemd was, waarschijnlijk dezelfde heilige was die ik om mijn nek had hangen; Sint-Christoffel, beschermheilige van de reiziger. Een man met een stok, wadend door een beekje, met een kindje op zijn schouder. Een mooi symbool. Ik droeg het al jaren. Noem het een ritueel.
De pastoor werkte zijn programma af. ‘Heer, ontferm u over ons’, prevelde een enkeling. De kerkdienst voor mijn oma was inwisselbaar. Het was maar goed dat mijn familie er zat, er een foto op de kist stond en haar naam enkele malen genoemd werd, anders was ik ernstig gaan twijfelen of ik wel in de juiste kerk zat. Ook de rituelen waren inwisselbaar, maar toch ook weer niet omdat het rituelen waren. Mensen hadden rituelen nodig, dat begreep ik wel. Ze gaven troost en houvast. Toen een mezzo-sopraan via een bandje het ‘Ave Maria’ ten gehore bracht, voelde ik mijn ogen branden. Toen ik ze dichtkneep, biggelden twee grote, kriebelende tranen over mijn gezicht. Een over mijn linker- en een over mijn rechterwang.
Die verdomde rituelen.
© Sjaak van Haaster