“Hé die Sjaak, kun jij binnen een uur laden en doorrijden naar Engeland?” Ik raap m’n toiletspullen bij elkaar, wat schone kleren, check of m’n paspoort in m’n tas zit, gooi een matras, deken en kussen achterin en spring in de auto. Terwijl ik wegrijd, bel ik m’n zusje om te vragen of ze zin heeft om mee te gaan. Het is juli, ze heeft vakantie en ook wel zin in een mooi avontuur. Reeds enkele uren later naderen we Calais.
Ik ben nog nooit door de Kanaaltunnel gereden. Sterker nog, ik ben nog nooit in Engeland geweest (een overstap met het vliegtuig op Heathrow buiten beschouwing gelaten). Van de ‘Jungle van Calais’, het immense tentenkamp waar vluchtelingen een onderkomen hebben gezocht in de hoop spoedig de oversteek naar Engeland te kunnen maken, valt niets te bespeuren. Geen vluchtelingen langs de weg, laat staan barricades of stenen die richting de voorruit vliegen. Maar dát ze er zijn, valt af te leiden uit de vesting die we oprijden voor we de douane bereiken: meters hoge hekken zijn bovenop uitgerust met grote rollen prikkeldraad die ieder weldenkend mens ontmoedigen om er overheen te klimmen.
Met mijn bestelbus moet ik mee op de trein voor het vrachtverkeer. Dat op zich is al een belevenis. Vanaf een brug over de perrons rol je naar beneden en vanaf het perron rijd je zo de trein op. Daar word je met een busje opgehaald en helemaal naar de voorkant van de trein gebracht, waar zich een personenwagon bevindt. Daar neem je plaats tussen Spaanse, Poolse en Roemeense vrachtwagenchauffeurs die alle clichés over zichzelf bevestigen. Veertig minuten later herhaalt het voorgaande tafereel zich in omgekeerde volgorde en bij het verlaten van de trein rijd je links de trein af (o ja, we zijn dus écht in Engeland). Mocht je het onverhoopt toch vergeten zijn, dan staat er ter herinnering zo vaak ‘drive left’ op het wegdek geschreven dat je achteraf echt niet kunt zeggen dat dat je even ontschoten is.
Links rijden is eigenlijk hetzelfde als rechts rijden, maar dan links. Enkel bij dubbele rotondes (het is wat je denkt; twee rotondes tegen elkaar aan geplakt), waarvan je je mag afvragen waarom die in godsnaam bestaan maar waar ze in Engeland gek op lijken te zijn, wordt het iets lastiger. Een snelweg is in gedachten makkelijk te spiegelen, aan welke kant je ook rijdt, maar als je een dubbele rotonde met meerdere rijstroken in je hoofd gaat spiegelen, wordt het een ander verhaal. Welke rijstrook had ik hier genomen als ik rechts had gereden? O nee, ik rijd nooit rechts op dubbele rotondes want ik rijd nooit op dubbele rotondes. Gelukkig is het nacht en maakt het geen bal uit welke rijstrook je pakt.
Tijdens een traject van werkzaamheden waar een snelheidsbeperking van vijftig is ingesteld, is een vrachtwagen die letterlijk op mijn bumper zit veelvuldig met zijn lichten aan het seinen. Ik negeer het. Pas een uur later realiseer ik me wat de bron van zijn frustratie was: we zijn in Engeland dus vijftig is natuurlijk vijftig mijl, oftewel zo’n tachtig kilometer per uur…
Om vier uur ’s ochtends komen we aan bij de haven van Falmouth, een klein stadje in de punt van Cornwall. Ik heb onderdelen bij me voor de dieselmotor van een boot die hier ergens in de haven ligt. De portier kijkt me verbaasd doch vriendelijk aan als ik zijn hok binnen kom lopen. “Sorry, maar u kunt hier pas vanaf acht uur lossen.” “Vanaf acht uur?”, reageer ik verbaasd. “Ik kom helemaal uit Nederland hiernaartoe gereden omdat dit zogenaamd heel veel spoed had.” “O, nou, dan ga ik wel even iemand bellen.” Vijf minuten later komt een vrolijke havenarbeider in overall op ons toe lopen. “Kom je hiervoor helemaal uit Nederland rijden?”, vraagt hij ongelovig en breeduit lachend. Soms begrijp ik helemaal niks van mijn werk…
Op advies van de vriendelijke arbeider parkeren we de auto een paar kilometer verderop op een parkeerplaats aan de rotsige kust. We horen de golven tegen de rotsen slaan, maar de zee is niet te zien. Tot de volgende morgen. Als ik de achterdeuren openzwaai, kijken we uit over de donkerblauwe zee die zich tot in het oneindige lijkt uit te strekken. Een prachtig plaatje. Ik neem een duik, maar hoewel het eind juli en dus hoog zomer is (voor zover het dat ooit is in Engeland want tot nu hebben we enkel regen gehad), is het water stervenskoud.
Zo koud als het zeewater is, zo warm zijn de Engelsen hier. Het is onmogelijk om aan hun vriendelijkheid te ontkomen. In een dorpje waarvan ik de naam vergeten ben, klopt een postbode op het raam als ik op een T-splitsing vijf seconden twijfel of ik links of rechts zal gaan. Als we een kwartiertje later ons Engelse ontbijt met witte bonen, eieren, spek en champignons naar binnen aan het schuiven zijn, raken we in gesprek met een ouder stel dat een tafel verderop zit. “So you came for the English summer?” zegt de man smalend terwijl hij veelbetekenend naar de grijze, miezerende treurnis buiten wijst. We lachen hard, waarop hij quasi-verontwaardigd reageert met: “Als je zo hard lacht, betekent dat dat jullie hier al enkele dagen zijn.” Even later vertrekken ze om zijn moeder op te halen die vandaag negentig is geworden. Als ze een kwartier later met de oude moeke terugkeren, zegt de Engelse grapjas tegen zijn moeder terwijl hij in onze richting knikt: “They came all the way from Holland to celebrate your birthday with us!” Engelse humor.
Het plan om door te rijden naar Land’s End, het meest westelijke puntje van Engeland, hebben we met dank aan onze cafégenoten snel afgeschoten. Het is er druk, toeristisch en eigenlijk is er niets bijzonders te zien. Het is zoiets als op de poolcirkel of de evenaar staan; je weet dat je er bent, maar het ziet er niet anders uit dan andere plekken in de omgeving. Femke heeft een suggestie: we kunnen de surrealistische, opgestuwde rotsformaties aan de kust bij Millook Haven gaan bekijken. Voor een aardwetenschapper is dit natuurlijk een buitenkans. Dat lijkt me een leuke invulling van de middag. Ik stem in.
Enkele uren later lopen we vanaf de modderige parkeerplaats op de rotsen langs een smal pad naar beneden, ten einde uit te komen op het stenige strand. De miezerregen daalt onafgebroken op ons neer en het steile, gladde zandpaadje vergt het uiterste van ons evenwichtsorgaan. Soms grijpen we elkaars jas vast om de ander of onszelf te behoeden voor een uitglijder in de modder. Toch komen we zonder kleerscheuren beneden.
De ‘Millook Haven Cliffs’ zijn een bizar fenomeen. Ik heb het me door m’n zusje allemaal laten uitleggen. De verschillend gekleurde plakken rots zijn aardlagen ontstaan in verschillende perioden, die ooit plat lagen maar zoveel tienduizend jaar geleden door ijs zijn opgestuwd. Of zoiets. Femke, help! Van opgestuwde aardlagen begrijp ik net zo weinig als van elektriciteit, mobiel telefoneren, atoomsplitsing en dubbele rotondes waar je links moet rijden. Gelukkig kunnen dingen ook mooi zijn als je ze niet begrijpt.
Het strand ligt bezaaid met grote stenen met de opmerkelijkste motieven, strepen en figuren. Ik pik er twee uit om mee te nemen naar huis: een ronde, witte met grijze strepen rondom en een grijze, vierkante met twee diagonale strepen eromheen, alsof iemand er twee lintjes om heeft geknoopt. We verlaten het strand en besluiten het zandpaadje dit keer te mijden en via de weg terug te lopen. Op internet werd gewaarschuwd voor ‘very steep roads’ om bij de kliffen te komen. We stuiten al snel op een verkeersbord dat ons waarschuwt voor een stijging van dertig procent. Dat is inderdaad steil.
Met soppende schoenen en vuistgrote stenen in onze handen worstelen we ons een weg naar boven. Een auto met jankende motor passeert ons en nadert een haarspeldbocht naar links. Als we alleen de achterkant van het voertuig nog kunnen zien, horen we de voorbanden doorslippen en als we dichterbij komen ruiken we de verhitte koppelingsplaten en zien we de rook die als stoom uit de wielkasten blaast. We leggen onze stenen aan de rand van de weg neer en helpen met duwen. Het mag niet baten. De weg is te nat en te steil, de banden te glad en de auto te zwaar. Of wij zijn niet sterk genoeg. Of een combinatie van dit alles. Iets met natuurkunde, massa, krachten enzovoorts, net als opgestuwde aardlagen.
Terwijl de auto de smalle weg blokkeert, komt er uit tegenovergestelde richting een SUV aanrijden. Na wat steken, duwen en rollen is er genoeg plek voor de terreinwagen om via de buitenbocht te passeren. Met zijn linker voorwiel raakt hij de ronde, witte steen die ik vanaf het strand heb meegesleept. Het ding begint te rollen en gaat steeds sneller. Beteuterd kijk ik hem na. Al snel is ie uit het zicht verdwenen. Mijn eerste neiging is om er achteraan te rennen en dat doe ik aanvankelijk ook. Ik heb dat kloteding toch niet voor niets twee kilometer meegesjouwd? Mijn natte schoenen en de steile weg brengen me echter al snel op andere gedachten.
Ondertussen is er in de haarspeldbocht een heuse Engelse verkeersopstopping ontstaan. Mijn goedbedoelde adviezen (iedereen behalve de bestuurder uitstappen, met z’n allen duwen, de buitenbocht nemen) worden volledig in de wind geslagen. Sterker nog, soms laten ze Femke en mij de auto aanduwen zonder zelf ook maar een poot uit te steken. Laat ze dan ook maar verrekken. Van aardlagen begrijp ik niet veel, maar van mensen begrijp ik soms nog veel minder.
© Sjaak van Haaster – Tekstbureau de Taalformule