Mensen plaatsen zaken graag in hokjes. Door alles in te kaderen wordt de wereld een stuk begrijpelijker. Het tegendeel is ook waar: hoe meer je inkadert, hoe meer er buiten die kaders valt en hoe vaker je je zult verbazen over hoe anders het kan zijn.
Ik heb het idee dat ik zelf niet zo erg in hokjes denk, maar dat is waarschijnlijk naïef óf arrogant. Waarom zou het bij mij anders zijn? Hopelijk zijn mijn hokjes en kaders wat ruimer en flexibeler, maar daar durf ik mijn hand niet voor in het vuur te steken. Zeker niet na mijn recente bezoek aan de stad Gent.
Het begon allemaal met een pomp die achterin mijn auto lag en bestemd was voor een schip dat in de haven van Gent voor anker was gegaan. En ja, hoe vind je zo’n ding daar? Na een tijdje doelloos over verschillende kades heen en weer gereden te zijn, besloot ik een havenarbeider om hulp te vragen. De beste man bleek een app op zijn telefoon te hebben waarop precies stond aangegeven welk schip aan welke kade aangemeerd lag. Je verzint het niet. Of zegt dat iets over mijn beperkte referentiekader?
De kapitein van het schip was een Rus. Ik zag het meteen aan zijn gezicht: diepe oogkassen, een bleek gelaat, zijn korte haar plat op z’n hoofd en een ongeïnspireerde oogopslag (overigens had ik hiervoor al wel enkele matrozen iets in hun portofoon horen inspreken; dat jullie niet denken dat ik Russen er zo uitpik ofzo). De kapitein leidde me naar de stuurhut alwaar twee Nederlandse monteurs gereed zaten om de pomp op het schip te installeren. Hij begon me in gebroken Engels uit te leggen waar ik mijn auto moest parkeren, zodat de pomp aan boord getakeld kon worden. Ik antwoordde hem in het Russisch. Zonder ook maar een wenkbrauw te fronsen vervolgde hij zijn verhaal in het Russisch. Blijkbaar viel een Nederlandse koerier die hem in een Belgische haven een nieuwe pomp voor zijn schip kwam brengen en hem in het Russisch aansprak volledig binnen zijn verwachtingskader. En de afwezigheid van enige verbazing bij hem daarover volledig buiten het mijne.
Ik heb vrienden in Gent en ik was nog nooit in die stad geweest. Het leek me een goede gelegenheid om met ze af te spreken en het centrum nader te verkennen. Een uur later zat ik met Victor lasagne te eten. In een kerk. “Alé, lasagne eten in een kerk, dat is toch niet zot, hè?” zou een Belg wellicht zeggen. Maar ik vond het vreemd. Ook heel mooi; lunchen tussen de kruisbeelden en schilderijen die de lijdensweg van Jezus uitbeelden, maar ook een beetje vreemd. Toch?
Later die middag werden mijn kaders nog wat meer op de proef gesteld. In de kathedraal van Gent staarden we naar een opgezette walvis die daar in de kooromgang was opgehangen. Victor wist me te vertellen dat het reusachtige dier een jaar geleden op de kust van Oostende was aangespoeld en sindsdien links en rechts tentoongesteld werd. Ja ja, een opgezette walvis in een kathedraal, dacht ik. Ik was in de war. Hier waren brainstormsessies aan voorafgegaan. Iemand had geroepen: de kathedraal van Gent! Dat is een mooie plek om een opgezette walvis tentoon te stellen! Niemand had geprotesteerd, zelfs de bisschop niet. Blijkbaar zag hij een walvisskelet als volksvermaak in zijn residentie niet als iets onethisch of areligieus.
Mijn kaders vertoonden scheuren. Nee, geen scheuren; het leek eerder alsof ze met een moker aan stukken werden geslagen. Wat was ik toch ongelofelijk bekrompen. En ik maar denken dat gelovigen zo star zijn.
© Sjaak van Haaster – Tekstbureau de Taalformule