Tsjechië is een lief land. Een beetje kneuterig ook. Althans, zo oogt het als je door de groene heuvels van de Zuid-Bohemen rijdt. Er zijn maar weinig dingen die verraden dat het land tot zo’n dertig jaar geleden deel uitmaakte van het voormalige Oostblok. Het land is dan ook het welvarendste van alle voormalige Oostbloklanden. ‘Het doet het goed’, zou je kunnen zeggen.
Die verandering is snel gegaan. Toen ik in 2001 op werkweek met school voor het eerst in Tsjechië kwam, voelde het totaal anders. In de eerste plaats had je nog grenscontroles -het zou nog drie jaar duren eer het land lid zou worden van de Europese Unie en Schengen. Bij aankomst in hotel ‘Sandra’ verlangde ik na vijftien lange uren in de bus naar een zacht bed. De matras waar ik echter vol overtuiging met een snoekduik op sprong, begroette me met een klap in mijn gezicht. Het gaf net zo veel mee als de metalen celdeur van een Oost-Duitse gevangenis. In Praag werd ik in vijf dagen tijd zo’n tien keer aangesproken door prostituees. Buiten de stad rook het overal naar bruinkool. Toen we een tripje maakten naar een plaatselijke glasblazerij was het beeld voor mij compleet: een gespierde, bezwete, gebruinde man gekleed in een wit, bevlekt hemd omklemde met beide handen de pijp waarmee hij het glas in de juiste vorm blies. Tussendoor nam hij een stevige trek van een sigaret, die tijdens het blazen achteloos tussen de wijs- en middelvinger van zijn rechterhand uitstak. De hitte in het pand was moordend. Het enige wat ik nog weet, is dat ik dacht: die man wordt niet oud.
De week was er een zoals je je die voorstelt bij een uitje met school. Het bad in onze gedeelde badkamer in hotel Sandra hadden we vol laten lopen met koud water om de blikken goedkoop Tsjechisch bier te koelen. Ik rookte een pakje Gauloises per dag. We zwierven van kamer naar kamer (bij voorkeur die met meisjes) en vielen rond half vier in slaap. Om acht uur ’s ochtends werden we gewekt door een van de docenten. Overdag namen we als zombies deel aan het dagprogramma. Op de laatste dag viel ik in slaap op een bankje op het Oude Stadsplein. Mijn vrienden kwamen me wekken toen de bus gereed stond om huiswaarts te keren. Dat soort toestanden. Ze kunnen mijn beeld van Tsjechië destijds enigszins vertroebeld hebben.
Toch gebeuren er hier ook rare dingen. Geen schokkende dingen, gewoon rare dingen. Dingen die je niet begrijpt. Dingen die anders gaan dan je gewend bent. Daar kom je achter als je oor verstopt zit en je op zoek bent naar een bereidwillige, Tsjechische arts die het wil uitspuiten.
De website ‘hoevindjeeenhuisartsintsjechië.nl’ bestaat niet. Apotheken daarentegen liggen in het buitenland vaak voor het oprapen. Je herkent ze aan de groene kruizen die vaak overdreven knipperen, flikkeren of anderszins de aandacht trekken, maar nimmer statisch zijn. Daar weten ze waar de artsen zich verschuilen. Maar dan dient het volgende probleem zich aan: alle artsen scheien er tegen het middaguur mee uit. De enige arts in Benesov die tot één uur ’s middags praktijk houdt, smijt de deur zonder pardon en zonder uitleg om kwart voor één recht in je neus dicht. Gelukkig is er ook een praktijk in Uherský Brod. Aangezien je daar toch al naartoe zou gaan, loont het wellicht de moeite om daar de volgende dag een nieuwe poging te wagen. En wat blijkt? In het verzamelgebouw waar de artsen zich ophouden, heeft alleen de kno-arts spreekuur en laat dat nou net degene zijn die je moet hebben!
In de wachtkamer, waarin de verf van de muren bladdert en waarvan de stoelen regelrecht uit een verhoorkamer van de Stasi lijken te komen, is het druk. Er zijn zeker al zo’n vijf mensen voor mij en de deur naar de praktijk blijft het eerste kwartier gesloten. Gelukkig is Margot mee. Zij kan de parkeerschijf in de auto aanpassen zonder dat ik mijn plek hoef op te geven. En ach, ze haalt meteen maar even een boek op, want dit kan wel even gaan duren. Als ze net weg is, gebeurt er iets merkwaardigs: wanneer de arts-assistente in de deuropening verschijnt, rennen alle patiënten op haar af en duwen hun zorgpas in haar hand, ook de mensen die na mij de wachtkamer betraden. Voor ik me realiseer wat er gebeurt, is de deur alweer gesloten. Heb ik nu net in mijn onwetendheid iedereen voor laten gaan?
Ongeveer om het halve uur worden er drie mensen naar binnen geroepen, totdat iedereen die voor mij was verdwenen is. Nu is het verdomme mooi geweest. Margot en ik besluiten het looppad naar de deur met ons lichaam te barricaderen. Dat helpt. Zodra de deur weer opent, zijn wij de eersten die naar binnen gaan. Twee vrouwelijke patiënten vergezellen ons. We belanden in een tussenruimte; een soort sluis tussen de wachtkamer en de praktijk. De vrouw die ná mij de wachtkamer inkwam en wiens naam door de assistente wordt omgeroepen, probeert voor ons langs naar binnen te sneaken. Mijn uitgestrekte arm en onze priemende blikken missen hun uitwerking niet. Ze schikt in en kijkt schuldbewust. Maar hé, het viel toch te proberen?
De arts spreekt goed Engels. Ja, we komen uit Nederland. Oh, u kent een arts uit Bussum? Goh, wat leuk. Ja, Marco van Basten was inderdaad een goede voetballer. Het probleem is ‘ear wax’? Dat vermoedde ik al een beetje, ja.
Met een enorme spuit spuit hij mijn oor leeg. Daarna maakt hij het schoon met een wattenstaafje. ‘Niet in de gehoorgang steken’ gaat hier blijkbaar niet op. Maar dat is misschien wel iets hopeloos betuttelends uit Nederland, net als spinazie geen tweede keer opwarmen (want dan wordt het giftig! Ofzo…). De arts schrijft een factuur uit en ik reken contant af. Voor de kleine ontsteking die zich volgens hem in mijn oor bevindt, schrijft hij druppels voor. Prima. Ik kan weer horen, daar was het allemaal om te doen.
We rijden verder. Aan de rand van de weg ligt een doorgetrokken, witte streep, in het midden een onderbroken streep. Een rond bord met een rode rand waar ’90’ op staat geeft de maximumsnelheid weer. Een auto haalt ons links in. Deze wereld begrijp ik tenminste.
© Sjaak van Haaster – Tekstbureau de Taalformule