Daar lag ik, naakt, op m’n rug, onderaan de zoldertrap. Meteen voorvoelde ik dat deze seconde van onachtzaamheid me duur zou komen te staan. Het kastje op de overloop gaf minder mee dan mijn lichaam. In een reflex greep ik naar mijn vierde teen, die bebloed was en onnatuurlijk naar beneden wees. Ik voelde een rare bobbel en van een eerdere ervaring had ik geleerd dat je een teen die uit de kom is geraakt beter zo snel mogelijk weer terug op z’n plaats kan zetten, bij voorkeur voor de adrenaline is weggezakt en zijn pijnstillende werking verdwijnt. De vorige keer ging dat met een klein knakje en vrijwel pijnloos. Nu kreeg ik er geen beweging in en langzaam voelde ik de pijn opzwellen. Een minuut geleden was ik uit bed gegaan om nog een laatste plas te doen voor het slapengaan en nu lag ik hier, na een kleine misstap, terwijl een lichte wanhoop zich van mij meester maakte. Was het gebroken of gekneusd? Kon ik nog wel lopen, fietsen, werken? En zo nee, hoelang niet? En hoeveel inkomsten zou ik daardoor mislopen?
De dienstdoende weekendarts in Zwolle, wiens spreekkamer ik om een uur ’s nachts hinkend en ondersteund door mijn vriendin binnenzwoegde, stelde me gerust: het was niet gebroken. Als ik over enkele dagen een stevige schoen aan zou trekken, kon ik mijn voet wel weer belasten. Hij spalkte de teen met wat tape en enigszins gerustgesteld keerde ik huiswaarts.
In de dagen daaropvolgend trok de zwelling aan. Mijn teen werd blauw en dik, evenals mijn halve voet. Slapen ging moeizaam. Het gewicht van de deken op mijn teen kon ik maar amper verdragen en ik slaakte een kreun wanneer bij het verplaatsen van mijn been mijn teen achter het beddengoed bleef haken. Pas na een week durfde ik het aan om een schoen aan te trekken. Dat ging pas nadat ik de veter er volledig uit had gehaald om vervolgens mijn voet bedachtzaam in te snoeren. Het kostte me zo’n tien minuten. Staan op twee benen was ondoenlijk, laat staan lopen. Twee weken lang liep ik op krukken, behalve wanneer ik aan het werk was. Bij een verzorgingshuis in Rotterdam werd ik ingehaald door een bejaarde met een rollator. Het moet een vreemd gezicht zijn geweest, die naar binnen strompelende en zichtbaar pijn verbijtende koerier met een pakket op zijn arm. Gelukkig kon ik vlak bij de ingang parkeren; het gebruiken van de invalidenparkeerplaats leek me in deze situatie volledig gerechtvaardigd.
Ellende is betrekkelijk, dat weet ik heel goed. Er zijn verschillende gradaties van pijn en misère, vaak zeer tijd- en plaatsgebonden. Wie klaagde er in de middeleeuwen over een identiteitscrisis of het onvermogen zichzelf te ontplooien? En wie doet dat nu heden ten dage in een land als Noord-Korea, Afghanistan of Eritrea? Voorkomen dat de overheid je verpulvert en kapotmaakt en ondertussen je primaire levensbehoeften veiligstellen, dat is al heel wat.
Toen ik vandaag bij de wasstraat was, kwam er na afloop een donkere man op me af. Wat onbeholpen ging hij naast me staan, een verfrommelde doek in zijn rechterhand houdend, en sprak onzeker: ‘Ik jou helpen droog?’ ‘Graag’, antwoordde ik vertederd, doch zo neutraal mogelijk. Hij veegde de randen van mijn autoportieren droog en droop af. ‘Dankjewel,’ zei ik voordat hij buiten gehoorsafstand was, ‘waar kom je vandaan?’ ‘Eritrea’, antwoordde hij. ‘Heb je een verblijfsvergunning gekregen?’, vroeg ik weifelend, bang dat het een impertinente vraag zou zijn. ‘Ja’. ‘Wat fijn, ik ben heel blij voor je!’ zei ik enthousiast. Hij glimlachte zoals in mijn beleving alleen negers dat kunnen, mooi breeduit en oprecht. Of is dat racistisch?
Is het raar dat ik een licht ongemak voel wanneer een vriendelijke Eritreeër, die uit een vreselijk land komt en besloot dat land te ontvluchten, die op de Middellandse Zee heeft rondgedobberd in een gammel bootje, die in enkele weken grotere ontberingen heeft doorstaan dan ik in mijn hele leven, mijn auto droogmaakt na een wasbeurt? Is het vreemd dat ik me schaam voor mijn rijkdom, omdat hij iets doet wat ook door mijn westerse ogen bekeken volstrekt zinloos is? Is het raar dat ik dan door middel van een vriendelijk en onschuldig praatje en het tonen van interesse een sociale gelijkwaardigheid probeer te creëren waar ik me wat prettiger bij voel? Ik weet het niet. Medelijdenpraatjes zijn alles behalve gelijkwaardig. Dit is het soort situaties waarin mijn brein kraakt en waarbij ik achteraf nooit weet of ik wel het juiste gedaan heb. En of het juiste wel bestaat.
Ellende overkomt je, je zoekt het niet op. Daarom kijk ik geen nieuws en lees ik geen kranten. Je kunt het leed van de wereld niet dragen, laat staan oplossen, dus dat probeer ik ook niet. Slechts één keer per jaar dompel ik mezelf onder in de humanitaire ellende die World Press Photo heet. Daar verbijster ik me op dezelfde onmachtige wijze als vele anderen doen over het onrecht in de wereld, uitstervende diersoorten, het klimaatprobleem en de vele, vele lijdende mensen.
Ik sloeg me vrij aardig door de manke weken heen, al zeg ik het zelf. Ik zwolg niet in zelfmedelijden en werd niet totaal apathisch. De teen herstelde, doch halfslachtig. Ik ging weer naar de huisarts. Natuurlijk was het gebroken geweest. Natuurlijk was het bot verkeerd vastgegroeid. Ik hoorde het gelaten aan. Ellende is relatief en er zijn altijd mensen die ergere dingen meemaken dan jij. Je eigen leed valt meestal wel mee, zeker wanneer je het vergelijkt met mensen die gebukt gaan onder honger, geweld, onderdrukking en vernedering. Dat idee brengt me soms verlichting, maar je hebt er zo weinig aan als je naakt en kermend van de pijn onderaan de trap ligt.
En opeens was ze daar, het kleine, blonde meisje van een jaar of vier, hooguit vijf. Met niet-begrijpende ogen keek ze naar een brandende monnik, een Hutu-man wiens hoofd bewerkt was met een kapmes en de standrechtelijke executie van een Viet Cong-strijder. Ik knielde naast haar neer, vroeg haar waar papa en mama waren en leidde het lieve kind weg van de verschrikkingen die ze niet begreep. Als ik de wereld dan toch niet kon redden, dan toch de onschuld en onwetendheid van dit kleine, lieve meisje. Al was het alleen nu. En alleen voor heel even.
© Sjaak van Haaster