In de regel geldt: hoe groter het bedrijf, hoe moeilijker je je lading kwijtraakt. Toen ik aankwam bij de Skoda-fabriek in Mlada Boleslav, stuurde de grijze Tsjechische portier me door naar een andere ingang. Drie rotondes rechts. Kijk, dat is nog eens een groot bedrijf.

Het was vier uur ’s ochtends en mijn nachtelijke rit was naar omstandigheden zeer voorspoedig verlopen. In het binnenland, langs de flanken van het Ertsgebergte, stuitte ik op een mist zo dik als erwtensoep. De navigatie leidde me over een heuvelachtig bosweggetje dat zo smal was, dat ik aan beide zijden van de auto nog zo’n halve meter asfalt over had. Het zicht was niet meer dan een meter of twee. Zo kwam ik in de bizarre situatie dat ik op de navigatie zag dat de weg een haakse bocht naar rechts maakte, maar ik deze bocht door de voorruit niet kon zien. Dit probleem loste ik op door het zijraam neer te laten, mijn hoofd uit het raam te hangen en naar de rand van het asfalt te kijken, terwijl ik de auto behoedzaam en stapvoets door de bocht manoeuvreerde. Luttele kilometers verder stuitte ik bij een wegopbreking op een rood stoplicht (ik verkies het stoplicht altijd boven het verkeerslicht; doorrijden is de norm, stoppen de hinderlijke uitzondering die benoemd moet worden). Ik besloot mijn Hollandse ongehoorzaamheid te onderdrukken en braaf te wachten tot het licht op groen zou springen. Intussen passeerde er in tegenovergestelde richting geen enkel voertuig. Hoelang duurt het voordat je gaat overwegen om toch door rood te rijden? Een minuut? Twee minuten? Vijf minuten? Als je om twee uur ’s nachts op een verlaten landweggetje in Tsjechië voor een rood verkeerslicht staat te wachten: snel. En veelvuldig. Niettemin onderdrukte ik de hardnekkige impuls en mijn geduld werd na vijf minuten beloond (of niet nog langer afgestraft). Bij het verlaten van de heuvels verdween ook de mist.

Bij de loketten van de Skoda-fabriek – het waren er in totaal een stuk of tien – werd mij gevraagd om een specifiek formulier. Ik had geen flauw idee welk formulier ze bedoelden. Een jongeman van dienst bleek niet van zins mij een beetje op weg te helpen. Ik probeerde het in het Duits, Engels en Russisch. Bij iedere poging keek hij me niet-begrijpend aan en ratelde een Tsjechische brij terug die ik niet lustte, om vervolgens zijn schouders op te halen en doodleuk een andere chauffeur aan een naburig loket te gaan helpen, niet alvorens hij mij belachelijk maakte bij enkele vrouwelijke collega’s, waar zichtbaar om gelachen werd – je hoeft elkaar niet altijd te verstaan om elkaar te begrijpen. Ik besloot mijn geluk te beproeven bij een ander loket waar een kolossale vrouw van middelbare leeftijd, type sovjet-fossiel, ogenschijnlijk niets aan het doen was. Ook zij was echter weinig bereidwillig om die rare Nederlander, die bizar genoeg geen woord Tsjechisch sprak, een duwtje in de goede richting te geven. Uiteindelijk werd mijn geval intern besproken, gewogen en zwaar genoeg bevonden; ze moesten toch wel iets met mij. Dus toonde een van de weinig welwillende vrouwen zich bereid om mee te lopen naar mijn busje. Wat bleek: ergens op het pallet dat achterin mijn auto stond, zat een formulier geplakt en dat hadden ze nodig. Er volgden nog wat irritaties over en weer; het post-communistische gedrocht maakte mij duidelijk dat ik mijn kenteken in moest vullen door met een pen onnodig hard op de afbeelding van een vrachtauto te hameren (op het Engelstalige formulier stond écht iets anders!).

Ik kreeg een buzzer mee die zou gaan trillen wanneer het tijd was om te lossen en een plattegrond waarop stond aangegeven waar ik de lading moest droppen en waar ik voorafgaand diende te parkeren – zonder plattegrond kwam ik hier niet levend weg. Op de betreffende parkeerplaats wachtte ik ontmoedigd en uitgeput tot dat rare apparaatje ging trillen. Een vrachtwagen die na mij aansloot, werd voor mij door de roldeur binnengelaten. Na een half uur was het mijn beurt. De twee vrouwen in het magazijn keurden me geen blik waardig. De een telde tot vijf keer toe het aantal dozen op het pallet – ik telde mee, verzekerde haar ervan dat het er echt 34 waren, maar daar had ze uiteraard geen boodschap aan – de ander plempte een stempel op een formulier dat ik bij het verlaten van het terrein tezamen met de buzzer weer moest inleveren bij een van de talloze loketten (maar welke?!).

Mijn lijdensweg bereikte zijn apotheose toen ik het terrein wilde verlaten. Om terug te keren naar de loketten, moest ik door een elektronisch poortje. Een beveiliger, die het ding op zeer korte afstand (enkele meters) bediende, liet me niet passeren. Op mijn vragende blik kon hij enkel uitbrengen: ‘signaalvest!’ Oftewel, ik had geen veiligheidshesje aan en dat was ten strengste verboden op het terrein van de Skoda-fabriek. Op mijn pogingen hem ervan te overtuigen het poortje voor me te openen, omdat het maar zo’n twintig meter lopen was over een superveilig trottoir naar de ingang van het gebouw waar de loketten zich bevonden, omdat ik al een uur op hun godvergeten fabrieksterrein was zonder zo’n klotehesje aan te hebben en ik het terrein nu juist áfging, herhaalde hij slechts dat ene woord. Dat hele drommen Skoda-werknemers zonder ‘signaalvest’ het terrein ópgingen, deed er volgens hem niet toe: ik was chauffeur en chauffeurs dienden een ‘signaalvest’ te dragen. Op de vraag hoe ik dan aan zo’n kloteding kwam, haalde hij verveeld zijn schouders op.

Ik ontplofte. Twee uur aan onafgebroken vernederingen waren er te veel aan geweest. Ik schold hem uit voor alles wat in me opkwam. Eerst in het Engels, daarna in het Duits, daarna in het Russisch, daarna gewoon in het Nederlands. Eerst wilde ik dat hij er iets van verstond, daarna interesseerde me dat ook niet meer en koelde ik enkel nog mijn woede op hem. Hij vertrok geen spier, negeerde me domweg en bleef onvermurwbaar. Dit waren de échte vijanden van het volk – om in communistische termen te spreken –die standrechtelijk geëxecuteerd dienden te worden.

Ondanks mijn woede-uitbarsting maakten twee elektronen in mijn hersenen met elkaar contact, legden een nieuwe verbinding en transporteerden die van mijn onderbewuste naar het deel van mijn hersenen dat nog niet geblokkeerd was door totale razernij: hé, wacht eens, heb ik niet zo’n ding in mijn auto onder de stoel liggen? Ik brak mijn scheldkanonnade af, liep naar mijn auto die tweehonderd meter verderop geparkeerd stond, stak mijn hoofd onder de stoel, en ja, hoor: in een nog nooit geopend, transparant plastic zakje trof ik een fel oranje veiligheidshesje aan.

De beveiligingsidioot, die gezien zijn zwakzinnige starheid in communistisch Tsjechië voor de geheime dienst moest hebben gewerkt, liet me zonder morren passeren. Ik heb hem niet kunnen betrappen op enige emotie, laat staan menselijkheid. Ik leverde de hele teringzooi in bij twee verschillende loketten – hoe kon ik denken dat dat bij een en hetzelfde loket zou kunnen? – haalde mijn auto en reed naar de slagboom teneinde deze hel op aarde voorgoed te verlaten. Bij de slagboom werd me te verstaan gegeven dat ik mijn auto ergens anders had moeten parkeren. Ik had hem nu op de parkeerplaats voor het personeel gezet, dat was natuurlijk niet de bedoeling. De parkeerplaats voor chauffeurs bevond zich tweehonderd meter verder. Ik onderging de berisping gelaten, telde in mijn hoofd tot tien, of twintig, of honderd, en wachtte op het omhooggaan van de slagboom. Zo verliet ik na twee-en-een-half uur het Skoda-terrein. Het was half zeven in de ochtend en het vroor twee graden. Nu moest ik nog een hotel vinden.

© Sjaak van Haaster

 

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s